AUGUSTUS 1935
Zomer - warme stoeptegels - s'avonds buiten spelen omdat het nog licht is.
De maand Augustus. De hele maand vakantie. Wij gaan naar Rockanje, vader komt alleen
op Zaterdag en Zondag en wij blijven, moeder, mijn grote zus en ik.
In een gehuurd deel van een huis. Vlakbij zijn er allemaal vrienden en kennissen van
moeder in gehuurde huisjes.
De eerste keer naar zee, dat is erg spannend. We lopen en lopen en nog maar steeds zie je de zee niet - nÚg niet. Wel de lucht die schitterig is en waaraan je het kunt zien - bijna - bijna..
En dan ligt daar de grote zee, helemaal en echt waar.
In een blauwig mistig waas, vlak boven de horizon,
zodat je niet ziet waar de zee ophoudt en de lucht begint.
Ik krijg een druk gevoel ervan in mijn buik. Ik wil opschieten - O - ik wil hollen naar de zee!
Maar het mag niet:'Wachten jij, de wereld is niet razend gemaakt.'
Wat dat ook moge betekenen, het is een vreselijk gevoel, dat ik bij het clubje'moeizame lopers'
moet blijven.
Eindelijk we zijn op het strand, maar eerst moet alles geïnstalleerd worden en vooral
niet zo ver van de strandopgang, omdat moeder niet goed kan lopen in het mulle zand.
Er worden grote tassen meegezeuld, niet alleen baddoeken en zwempakken zitten er in,
maar ook koffie en thee en boterhammen.
We hebben een vierkanten tent, daar is ook een theelichtje.
Als het regent, gaan we toch naar het strand en dan zitten we met een
heleboel mensen in de tent. Ik mag het tentdoek niet aanraken, anders krijgen we lekkage.
Als moeder eenmaal zit, dan mag ik weg!
Ik ren heel hard naar het harde zand en ik kijk weer naar het punt waar
de horizon zal zijn, maar die je niet kunt zien.
Het is nu al heel warm en het is nog vroeg in de morgen.
Mijn buik is blij, maar ook nog wild en druk, want het is nog lang
niet zoals het moet zijn. Ik heb mijn kleren nog aan! Ik ga terug naar de
tent en vraag of ik me nu mag uitkleden. Ja, dat mag.
Maar wat krijgen we nou? O.. mijn wollen gebreid hemd moet ik aanhouden
en moeder spelt een doek tot een driehoek gevouwen op het hemd vast.
Het is van donkerblauw katoen met witte balletjes er in geweven.
Zo zie je het stomme hemd niet, maar het is geen gezicht.
Zodra ik uit moeders vizier ben haal ik dat achterljke ding van m'n schouders af.
Na een tijdje ziet moeder het, ze roept me bij zich, geeft me een tik en
ze spelt opnieuw de doek op mijn hemd.
Moeder zegt:'Als je het weer doet, dénk erom, dat ik je vannacht niet wil horen!'
Nou, natuurlijk laat ik me niet horen s'nachts.
Achter de tent doe ik de doek weer af, loop een eindje om, zodat moeder mij niet ziet.
Nu ben ik weer bij de zee, speel in de golven en dan weer op het strand en weer
in het water.
Voor ik bij de tent terug ben doe ik zelf de doek weer om. Ik heb zo heerlijk gespeeld,
er bestaat op de hele wereld niets fijners.
Midden in de nacht word ik wakker.
Mijn schouders en m'n rug doen vreselijk pijn en ik ben misselijk. Ik kan niet meer liggen.
Ik lig bij To, mijn grote zus, in bed, ze wordt een beetje wakker, omdat ik rechtop in bed zit.
Ik kan mama niet roepen, want dat is goed afgesproken. De rest van de nacht blijf ik zitten in bed.
s'Morgens ziet moeder mij; ze is boos, want ik zit vol grote brandblaren.
'Nu zie je wat ervan komt als je ongehoorzaam bent!'
Ik denk helemaal niet meer hoe dat komt, helemaal niet.
Ik voel me heel akelig.
En ik hoef niets, ook niet naar het strand.
Maar de tassen vol etenswaren staan al klaar en we gaan wél naar het strand.
Ik ben erg ongelukkig en ook bang, want ik krijg elke keer een zwart waas voor mijn ogen.
Gelukkig mag ik achter in de tent in een houten klapstoel liggen, die heeft een grijs lopertje als hangmat. Ik heb ook buikpijn en diarree en ik durf niet alleen naar het zomerrestaurant te gaan.
We zitten er vlakbij, maar ik wil dat mama meegaat.
Ik denk dat ik wel dood kan gaan, zo donker is het telkens voor mijn ogen.
Mama wil niet aldoor met mij mee gaan.
Af en toe komen er mensen naar mij kijken en iemand heeft een flesje spul om op de blaren te doen.
Ik wil het niet, iedereen moet er afblijven. Ik word er helemaal misselijk van, als ze zeggen, dat er zakjes water op m'n rug hangen.
Onze tent is net een vlag!
Allemaal strepen, een rode, een blauwe en de ondergrond is grauwig wit.
Het zand is koud in de tent, ik heb het ook koud.
Buiten de tent is zwaar warm.
Als ik terug kom van de w.c. ben ik blij met het koele plekje.
Het is buiten ook veel te licht!